Jongens die ridder moesten worden werden
meestal rond hun zevende jaar naar het kasteel
van een andere edelman of een belangrijke heer
gestuurd. Daar werd hen manieren bijgebracht
en leerden ze paardrijden. Als ze een jaar of
veertien waren werden ze als schildknaap aan
een ridder toegewezen. Zo leerden ze hoe ze
met wapens moesten omgaan.
Ze verzorgden het harnas en de paarden van
de heer en trokken soms mee ten strijde, om
de ridder te helpen zijn harnas aan te trekken
en hem bij te staan als hij gewond raakte of
zijn paard. Ook leerden ze boogschieten. Als
ze deze proeven hadden doorstaan werden
ze als ze twintig jaar waren tot ridder geslagen.